Na jaren van desinteresse, heeft men in Hollywood weer eens bedacht dat Formule 1 hot is en eindelijk eens een echte film verdient. Geen Brits gepeupel, geen Frans gedoe, gewoon snelle cuts, duur apparatuur, en een grote stoere held à la John Wayne. Met de Netflix serie Drive To Survive als startmotor en de mondiale F1-koorts als turbo werd het onvermijdelijke geboren: F1: The Movie. Een film die de natte droom van een Amerikaanse marketingafdeling mag voorstellen.
Het ziet er prachtig uit. De cinematografie is strak, filtsend en af en toe zelfs adembenemend. De camera zit zó dicht op het asfalt dat je spontaan je nek verdraait. Ook de jonge held Joshua Pearce, gespeeld door Damson Idris, zou zeker een opkomend talent kunnen zijn. Maar dat is dan ook eigenlijk het enige dat écht het benoemen waard is.
Verder? Een komische herhaling van sportfilmclichés die we al honderd keer hebben gezien. Een doorgewinterde veteraan met een trauma, die zich als lonesome cowboy type, het verhaal in komt wandelen. Een 61-jarige Formule 1 coureur die, mocht dat nog niet gek genoeg zijn, het seizoen wint door alle regels en algemeen fatsoen aan zijn laars te lappen – én natuurlijk gelijk krijgt. Verder een sponsor, gespeeld door Tobias Menzies, die niet heel overtuigend een algehele ‘bad guy’ speelt, waarom lijkt voor de scenaristen verder niet zo uit te maken.
De leukste rol komt van Kerry Condon, die de vrouwlijke race director van Sonny Haines (Brad Pitt). Wel jammer is dat juist de knipoog naar feminisme in de film, door zowel een vrouwelijke monteur als een vrouwelijke race director een grote rol te geven, ook niet veel meer is dan dat. De vrouwtjes hebben uiteindelijk toch Brad Pitt nodig om hun in te laten zien hoe een auto werkt, hoe ze hun werk zo lang zonder hem hebben kunnen doen is niet voor te stellen. Kortom, alles klopt precies in het oude Hollywood boekje, en dus voelt het allemaal als karton.
En dan is daar natuurlijk Brad Pitt. Ooit een steracteur, nu een wandelend merk met een helmpje op. Hij doet z’n best, maar zijn personage heeft de diepgang van een reclamefolder en de dialogen zijn af en toe pijnlijk kitsch. Als hij zegt: “Hope is not a strategy.”, of “Plan C is for combat”, dan hoor je in de achtergrond een arend schreeuwen, en voel je een lichte braakneiging opkomen.
Hoewel de film een enorme entertainment factor heeft, mist F1 The Movie vooral ziel. Waar John Frankenheimer in 1966 met zijn Grand Prix nog het lef had om de races bijna documentair te benaderen, kiest deze film voor montage als munitie. Shot op shot, TikTok waardige cuts, flashbacks, en emotie die je moet zoeken tussen de crashes en het valsspelen door. Bij Frankenheimer zat je in de cockpit, hier zit je op een kermisattractie.
De vergelijking met Grand Prix maakt het dan ook pijnlijk duidelijk: toen nog gemaakt met echte auto’s, echte coureurs, en originaliteit. Rush daarentegen had emotie, romantiek en humor. Nu krijgen we bijzonder mooie beelden, soit, en verder opgeblazen conflictjes en een soundtrack die zelfs Hans Zimmer toch te bombastisch en onorigineel heeft moeten gevonden.
F1 The Movie is een spektakel, absoluut. Maar het is een leeg spektakel. Mooie beelden, lekker scheurende auto’s, groot lawaai, af en toe een leuke grap, en zodra het voorbij is denk je: “was dit het nou?” Tja, prima natuurlijk, maar jammer dat de film dan al een jaar lang overal door je strot wordt geduwd.
Voor wie geen idee heeft wat Formule 1 eigenlijk is, of als je het allemaal niet zo serieus neemt, is het best een leuke film. Maar voor Formule 1 leken gok ik dat het dan weer te veel is. Maar goed, ik weet het niet. Telt DRS meerdere keren als Drag Reduction System uitspreken als een uitleg? Voor de rest is het vooral Amerikaanse nonsens met 300 km/h. Gooi er een sausje nostalgie, hier en daar een kruimeltje realiteit – waarschijnlijk te danken aan de hulp van producer Lewis Hamilton – en een laagje van plastic overheen – en je hebt F1 The Movie.